Voorgelezen door Sakia Heijboer en geschreven door Irma Moekestorm
Pieter en het koor “Gelijkgestemden”
Pieters gedachten dwalen alle kanten op terwijl de alten en sopranen lustig verder zingen onder de bezielende leiding van de dirigent. Hun ‘Stille nacht’ schalt ietwat vals door de oefenruimte.
Stiekem grinnikt hij. De tekst van het bekende kerstlied staat ook in zo’n schril contrast met de onstuimige avond buiten. Zeg maar gerust dat het daar spookt. Het is al uren donker en zelfs boven de hoge stemmen uit hoort hij hoe de almaar aanwakkerende wind de regen tegen de ramen van het gebouw striemt. Een echte Hollandse winter met een dik pak sneeuw – vredig en stil – lijkt verder weg dan ooit, hoewel het al begin december is. Wat een geluk dat het nog even duurt voordat het Kerst is …
Niet alleen vanwege het weer, maar ook wat de repetities betreft, mijmert hij verder. De kerstliederen zitten er nog niet helemaal lekker in, of eigenlijk helemaal niet.
Het valt ook niet mee om deel uit te maken van een koor. Dat heeft hij zwaar onderschat. Zingen heeft hij zijn leven lang al graag gedaan, maar eigenlijk alleen onder de douche, bij wijze van spreken. Het zingen in een koor blijkt toch echt van een ander kaliber.
‘Pap, doe het nou, u zit maar thuis en ontmoet geen mens. U lijkt wel een kluizenaar. Ik heb gehoord dat het een heel aardig koor is met allemaal mensen van uw leeftijd.’
Na nog meer van dit soort aansporingen, had hij de stoute schoenen uiteindelijk maar aangetrokken. Zijn dochter had gelijk, na het overlijden van Ansje had hij eigenlijk nergens zin meer in. De eerste maanden kwam er nog genoeg aanloop en waren er uitnodigingen te over, maar dat werd geleidelijk aan steeds minder. Ach, dat begrijpt hij ook wel. Het leven gaat verder en hoe clichématig het ook klinkt, het klopt gewoon. Voor iedereen gaat het leven verder … behalve voor hem. Zijn leven lijkt wel stil te staan, al is het dan al bijna vier jaar geleden dat hij afscheid moest nemen van zijn geliefde vrouw. Nog elke dag mist hij haar lieve aandacht, haar vrolijke wezen.
De dirigent reageerde enthousiast toen hij zich aanmeldde als nieuw lid van het koor. En toen bij een kleine auditie bleek dat hij zich tot de bassen mocht scharen, kon de dirigent zijn geluk helemaal niet meer op. In het koor bleken de bassen dun gezaaid en het feit dat hij verder niet veel ervaring had, nam de dirigent op de koop toe. Er werd hem verzekerd dat hij als geroepen kwam. Tijdens de kerstnachtdienst in de grote kerk van het dorp stond een groots optreden gepland van het koor. De repetities moesten nog starten en zo kon hij meteen van het begin af aan de oefenavonden bijwonen.
De wekelijkse repetities waren geen overbodige luxe, want er moest hard worden gewerkt om het kerstrepertoir harmonieus te laten klinken. Er waren nogal wat koorleden die ook niet veel ervaring bleken te hebben of misschien gewoon geen talent …
Nog een week of drie en dan is het zover, dan gaat het veelbesproken optreden van ‘De Hoge Noot’ in de grote kerk plaatsvinden. De naam van het koor bezorgt hem steeds weer lachkriebels en regelmatig moet hij op zijn lip bijten als één van de dames zich tijdens de repetities naar het toilet begeeft. Hij waagt het toch maar niet om daar hardop zinspelingen over te maken. De leden nemen zichzelf bloedserieus en spannen zich tot het uiterste in om maar in een goed blaadje te komen bij de dirigent. Degene die goed kunnen zingen net zo goed als degene die dat wat minder goed kunnen. Maar die weten dat natuurlijk ook niet van zichzelf, relativeert hij, terwijl hij de koorleden nog eens opneemt en een glimlach onderdrukt. Ze laten zich nergens door afleiden. Een grapje heeft hij nog nooit horen maken. Een lachje heeft hij slechts sporadisch kunnen bespeuren. Laat staan dat hij iemand ontdekt heeft met een tikje zelfspot. Je weet dus maar nooit hoe een woordgrapje over ‘hoge nood’ valt. Hij, als nieuweling, kan zich dus beter voorlopig maar wat op de achtergrond houden.
Nee, hij heeft niet veel gemeen met deze ambitieuze en wat gedistingeerde dames en heren. Enkel de liefde voor het zingen en de leeftijd lijken overeen te komen, gezien het veelvuldige grijs. Wonderlijk genoeg heeft hij het toch opperbest naar zijn zin. Hij durft het bijna niet toe te geven, maar hij kijkt steeds meer naar de donderdagavond uit, de avond waarop het koor repeteert. Diep in zijn hart weet hij best waar ‘m dat in zit. Het komt door haar. De leuke alt.
Een momentopname slechts was het, die gebeurtenis een paar repetities terug. Zijn aandacht werd getriggerd door wat gerucht aan de kant van de dames. Het was de sopraansoliste die zich, met haar neus in de lucht, voor de alt langs, uit de rij wrong om zich richting het toilet te begeven. Aan het even van pijn vertrokken gezicht van de alt zag hij dat de nuffige sopraansoliste haar daarbij bezeerde. Misschien had de sopraansoliste met haar hooggehakte schoentje op haar teen gestaan? Toen de leuke alt zich herpakt had en haar gezicht weer ophief, ontmoette haar ogen die van hem en plots verscheen er een twinkeling in die van haar. Even trokken haar mondhoeken lichtjes omhoog. Bijna niet zichtbaar, maar hem ontging het niet. Hij wist genoeg. Zijn mond vertrok in een brede grijns: De leuke alt was een gelijkgestemde.
‘Pieter! Waar zit jij met je gedachten?’ De dirigent zwaait vervaarlijk met zijn stok vlak voor zijn neus. ‘Je had al in moeten vallen, man!’
Driftig gebaart hij naar de pianiste en maant haar opnieuw in te zetten. Met een kleur als vuur buigt ze zich over de piano, die hoognodig gestemd moet worden. Haar handen trillen licht.
Hoewel Pieter medelijden met haar heeft, maakt hij toch dankbaar gebruik van de afleiding van zijn persoontje en bladert driftig door zijn partituur. Hij kan geen noot lezen, maar dat durft hij niet te bekennen. Slinks spiekt hij bij buurman tenor en vindt tot zijn grote opluchting het betreffende gedeelte. Was hij even ver weg met zijn gedachten.
Gelukkig heeft hij thuis geoefend en al snel mengt zich zijn warme, donkere stem met de andere stemmen van het koor. Het ‘Stille Nacht’ overstemt nu zelfs het geluid van de storm en de regen.
Maar ondanks de uitbrander van de dirigent en ondanks het feit dat hij weet dat het niet slim is, kan hij het niet laten. Subtiel blikt hij in de richting van de alten. De leuke alt is er vanavond ook weer en zij kijkt op haar beurt naar hem. Weer glimmen haar ogen van onbedwongen pret. Dit keer om hem, weet hij instinctief. “Nou,” beste mensen, dat was het voor vanavond.’ De dirigent legt zijn stok neer. ‘We hebben zeker wel vorderingen gemaakt, maar we zijn er nog lang niet. Ik stel voor dat iedereen thuis nog eens goed zijn of haar partij oefent en dat we hier vooral ook bij de les blijven.’ Hij kijkt Pieter daarbij nog eens extra indringend aan.
Zo’n dertig stuks witte en grijze hoofden knikken instemmend.
‘Dan wens ik u allen wél thuis en tot volgende week.’
In de hal hoort Pieter de regen weer duidelijk tegen het raam kletteren. Hij wrijft met zijn mouw het beslagen glas schoon en tuurt naar buiten. De lantaarnpaal werpt een zacht licht op de wind die de laatste bladeren opzweept en daarna bruut neergooit. Er hebben zich overal grote plassen gevormd. Hij draait zich om, zoekt bij de kapstok zijn jas op en hoort een mooie, diepe altstem: ‘Huh, wat een weer… het is maar te hopen dat ik inderdaad wél thuiskom!’
‘Nou Elsbeth, dat hoop ik ook voor je,’ antwoordt de vrouw die bij haar staat. ‘Ik bof maar dat ik hier bijna naast woon.’
Pieter aarzelt nog wat, maar pakt dan kordaat zijn paraplu en vraagt het haar zomaar, de leuke alt: ‘Zal ik je even brengen? Mijn paraplu is groot genoeg…’
Verrast kijkt Elsbeth hem aan. ‘Meen je dat nou? Dat zou fantastisch zijn!’
Even later lopen ze naast elkaar onder de plu. Eerst in een ontspannen stilte, dan fluit Pieter zomaar het bekende en o zo toepasselijke wijsje uit de musical ‘Singing’ in the rain’ terwijl hij er nog wat hilarische danspasjes bij opvoert, zoveel mogelijk de plassen ontwijkend.
Elsbeth lacht hartelijk.
‘Eigenlijk heb ik veel liever een dik pak sneeuw,’ geeft Pieter ruiterlijk toe, nog wat nahijgend van zijn rare capriolen.
‘Misschien wel. Maar … luister eens goed naar de mooie melodie die de regen tikt op de paraplu.’
Hij kijkt haar niet begrijpend aan. ‘Stille nacht! En nog zuiver ook!’
En dan lachen ze samen. Twee gelijkgestemden op een spookachtige winteravond.
Schrijfster Irma Moekestorm